Bij inhumatieonderzoek worden onverbrande menselijk resten onderzocht. Uit het skelet kan zeer veel informatie worden gehaald. Onder andere het geslacht, de leeftijd bij overlijden, de lichaamslengte, de staat van het gebit en ziekteverschijnselen kunnen worden vastgesteld. Maar hoe slechter de conservering, hoe minder informatie er uit het botmateriaal te halen valt.
Slecht geconserveerd botmateriaal kan beter in het veld worden onderzocht dan na het lichten en wassen van het botmateriaal, omdat er in meeste gevallen slechts gruis van het bot overblijft.
Inhumatieonderzoek in het veld
In het veld kan een eerste indicatie worden vastgesteld van het geslacht, de leeftijd bij overlijden en de lichaamslengte van het individu. Bij onvolwassenen kan in het veld alleen een leeftijdsschatting worden gemaakt.
In sommige gevallen zijn ziektesporen ook waarneembaar in het veld. Voor de overige informatie is het botmateriaal in het veld vaak niet schoon genoeg te krijgen.
Wat alleen in het veld vast te leggen is, zijn de taphonomische processen (alle beroeringen in de grond na de ter aarde stelling). Uit de positie van het botmateriaal kan bijvoorbeeld worden opgemaakt of het individu in een kist is begraven of in een doek is ingewikkeld. Daarnaast kan er worden gezien of er na de begraving nog iets met de overledene is gebeurd (soms heeft een beestje zijn nest tussen de botten gebouwd en in een enkel geval heeft men geruime tijd na de begraving een bot weggenomen om als relict te gebruiken).
Ten slotte is de aanwezigheid van een fysisch antropoloog in het veld nuttig om verschillende individuen die dicht op elkaar of naast elkaar begraven liggen, van elkaar te kunnen onderscheiden.